Oorsprong en ontwikkeling
De buitenplaats in Zuid-Holland is een fenomeen dat sterk met de tijd en een bepaalde bevolkingsgroep is verbonden. Vooral de burgerlijke elite, die vanaf circa 1600 een steeds belangrijkere financiële en bestuurlijke macht werd, trad als opdrachtgever voor de aanleg van buitenplaatsen op. In de 17de en 18de eeuw werd voor buitenplaats ook wel de term hofstede gebruikt. De term hofstede kan in brede zin worden opgevat als aanduiding van een agrarische beheerseenheid, dat wil zeggen een kasteel of woning van een edelman met omliggende landerijen (de ridderhofstad), ofwel een herenboerderij en/of plattelandsresidentie. Deze agrarische oorsprong van de buitenplaats (al dan niet voortkomend uit de feodale context van de middeleeuwse adellijke (ridder)hofstede) gaat voor het merendeel van de Zuid-Hollandse buitenplaatsen op. Een klein aantal buitenplaatsen kent in plaats van een agrarische een min of meer industriële achtergrond. Ook het aantal buitenplaatsen dat uitsluitend als buitenplaats is aangelegd, is klein.